'Schat, de koelkast stinkt. Kijk jij even?'

'Ruik jij 's in de koelkast.'
'Waarom?' vraagt mijn man die net zijn brood maakt.
'Omdat er iets heel erg stinkt.'
'Ja, lekker zeg.'
'Ja, maar ik word er misselijk van en straks ga ik over mijn nek.'
'Ik doe het zo wel.' Ja, ja.

De volgende ochtend walmt de nog net wat sterkere stank me echter tegemoet van ergens uit die koelkast. Er staan een hoop bakjes met restjes, en eentje daarvan moet de schuldige zijn. Of meer dan een, maar laten we daar maar niet bij stilstaan.

Heldhaftig besluit ik bakje voor bakje te bekijken. Maar ik heb ze nog niet eens opgetild of de geur is zo hevig dat ik sta te kokhalzen. En als ik ergens een hekel aan heb, is het wel overgeven. Dit is een van die dingen die baby-in-de-buik maar moet leren: mama doet niet aan overgeven, tenzij het echt niet anders kan. En een vieze lucht uit de koelkast gaat me er niet onder krijgen.

Makkelijk gezegd. Even later sla ik de koelkastdeur dicht om diep een frisse adem te halen en mineraalwater te drinken en mijn hoofd de rest van mijn lijf te laten meedelen dat we toch echt niet boven de plee gaan hangen. Maar goed, ik kan nu wachten tot mijn man thuis is - over pak 'm beet een uur of zeven - of gewoon stoer, sterk en vooral eigenwijs zijn en die koelkast weer opentrekken. Straks moet ik toch ook een lunch maken, en dan kom ik er misschien minder goed van af.

Afijn, met een mouw van mijn dikke vest voor neus en mond geslagen pak ik alle plastic bakjes uit de koelkast die mogelijk de bron van de stank kunnen bevatten. Dat zijn er aardig wat, en de rest vertrouw ik ook niet, dus dit wordt een echte beproeving. Een bakje spinazie van joost mag weten wanneer ook alweer is half bedekt onder een dikke laag schimmel. Iets wat leek op satesaus, maar wat na openen toch spaghettisaus is kijkt me eveneens aan met een oog of acht. Jakkes.

Heel voorzichtig ruiken aan een restje vlees. Op zich ruikt het niet heel vreemd, ietsje zurig, maar er zit mosterdsaus bij. Maar ja, als je bedenkt dat dit het vlees van Tweede Kerstdag was - en het nu 8 januari is - gooi ik het toch maar gewoon genadeloos weg, anders mag ik morgen weer zo'n toer uithalen. En ander bakje met verdacht uitziende troep kieper ik er meteen achteraan, dan is alles weg.

Vanochtend was ik vroeg wakker. Kindje riep dat hij z'n speen kwijt was, dus dan zit je meteen overeind in bed. Even snel wassen en aankleden en de misselijkheid overspoelde me al. Te snel opgestaan? Te vroeg opgestaan (klinkt leuk, maar is onzin)? Er valt weinig aan te doen. De verloskundige zei dat het zo langzamerhand wel over moest gaan, dat misselijke gevoel. Maar dat het ook mogelijk was dat ik er de hele zwangerschap last van bleef houden. Ze had weervrouw kunnen worden, echt waar.

Maar goed, na een ochtendje vechten tegen misselijkheid en dan met ontbijt in het vooruitzicht door je verraderlijke koelkast ploeteren kan ik je niet aanraden. Daarom vroeg ik het gisteravond ook aan mijn man, natuurlijk. Ik wist ook wel dat ik misselijk werd van de geur, maar dacht niet dat het zo erg zou zijn. Wie weet blijft dat zintuig ook wel de hele zwangerschap op scherp. Leuk, joh.

(En alsof dat nog niet lollig genoeg was, zet ik even later ook nog de kaasschaaf in mijn duim. "Mama, heb je weer een pleister?" vraagt zoontje tijdens het ontbijt. "Ja, schat. Mama heeft weer au.")