Daar gaan we dan

Bepakt en bezakt sta ik in de hal rond te kijken of ik écht écht niks vergeten ben. Kolftas hier, tas met spullen voor het werk daar, tas voor de crèche eroverheen en het allerbelangrijkste: kind in de draagzak op m'n buik, met z'n jasje aan want het is nog best fris zo 's ochtends. Rationeel gezien gaat het dus nog aardig: ik heb alle lijstjes afgewerkt en nu moet het maar. Die trein van tien voor ga ik in elk geval niet halen.

Tot nu toe is het steeds een kwestie geweest van ertegenop zien. Uiteindelijk, na huilbui nummer zoveel, besluit ik dat ik het in elk geval moet proberen. Stoppen kan altijd nog. Dat beloof ik mezelf keer op keer. Maar je moet het geprobeerd hebben. Dus hou ik me de hele tijd bezig in mijn hoofd met van alles en nog wat om maar niet stil te staan bij hoe het voelt.

Want het voelt nog steeds niet goed. Het voelt opgelegd, het is een verplichting, het moet zonodig en mensen verwachten niet anders. Niet dat ik me normaal gesproken veel aantrek van wat anderen van mij denken of vinden, maar dit is een groter iets, een soort maatschappelijke verwachting. En zoveel vrouwen doen het... Dat is de dooddoener van de week. Van het soort: die spin is banger voor jou dan jij voor hem. O, ja?

Zondag zat er weer een huilbui bij, namelijk. Zo'n eind-van-de-middag-ik-zie-het-niet-meer-zitten-bui. Kleintje was al druk genoeg omdat hij wel moest, maar niet wilde slapen. Bezoek dat ik normaal gesproken ontzettend aardig en gezellig vind, schoot dit keer verkeerd. Ik wilde dat baby zou slapen in z'n ledikantje, niet bezoek entertainen die vindt dat hij eerst nog even moet lachen en brabbelen. En toen zat ik er maar weer eens doorheen. Rotwereld. Rotmaatschappij. Laat mij lekker thuis zijn voor kindje zorgen en geef me die hypotheek omdat ik een goede moeder ben.